Wijziging Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)

Het recent aangepaste BBV zet de gehele begrotingssystematiek op z’n kop. Een correcte verwerking van alle wijzigingen is een tijdrovende aangelegenheid gebleken. De effecten hiervan op de uitkomst van de BBB konden niet allemaal verwerkt worden in VJN, aangezien op dat moment nog niet alle wijzigingen van het BBV waren vastgesteld.
Hoewel de BBV-wijziging voor gemeenten in totaliteit bezien - en dan bedoelen we voor al de ‘kostendragers’ Algemene Dienst (de BBB), Reserves en Grondbedrijf gezamenlijk - ‘budgettair neutraal’ zijn, doen zich in de lasten- en batenverdeling verschuivingen tussen deze kostendragers voor, zowel op dit moment als op langere termijn. Die worden veroorzaakt door de volgende wijzigingen:

  • De kosten van overhead dienen via een afzonderlijk taakveld in de MPB te worden opgenomen. Tot op heden werden deze kosten (die we maken ter ondersteuning van de primaire processen w.o. de kosten van de PIOFACH-functies, leiding, management en andere ondersteunende kosten) via bepaalde sleutels verdeeld over de eindproducten van de begrotingsprogramma’s (de zgn. integrale kostentoerekening).
    De raadswerkgroep modernisering van de begroting heeft besloten om de kosten van overhead in een nieuw begrotingsprogramma onder te brengen. Het gevolg is dat de budgetten van de overige begrotingsprogramma’s thans met de kosten van de doorberekende overhead zijn verlaagd, die vervolgens in het nieuwe programma 10 Bedrijfsvoering zijn opgenomen.
  • Nu de integrale kostentoerekening niet meer mag worden toegepast, heeft dit gevolgen voor de kostendekkende tarieven. De volledige kosten zullen voortaan extracomptabel in beeld gebracht moeten worden door de directe kosten te verhogen met een gemiddelde overheadstoeslag. Door deze systeemwijzigingen valt het totale kostenplaatje voor enkele  tarieven anders uit, maar dat heeft ook gevolgen voor de BBB-uitkomst. Die wordt hierdoor benadeeld met structureel € 300.000.
  • Een substantieel effect op de kostenverdeling tussen de Algemene Dienst (AD) en tarieven wordt veroorzaakt door de via het gewijzigde BBV thans verplicht voorgeschreven rentesystematiek. Dat leidt tot een rentenadeel voor de AD van afgerond € 1 miljoen en een voordeel voor de reserves rioolrecht (afgerond structureel € 0,9 miljoen) en de reserve afvalstoffenheffing (structureel afgerond € 0,1 miljoen). Als gevolg hiervan komen de huidige tarieven voor beide onderdelen boven het kostendekkende niveau uit. Dat is wettelijk niet toegestaan en dus zullen deze tarieven verlaagd moeten worden. In ruil daarvoor stellen wij u voor het rentenadeel voor de AD te compenseren door de OZB met structureel € 1 miljoen extra te verhogen. In de paragraaf lokale heffingen is dit nader uitgewerkt. Daaruit blijkt dat de toename van de lastendruk lager is dan de kostenontwikkeling van onze uitgaven.
  • De gewijzigde rentesystematiek werkt ook op andere onderdelen van de begroting door. In de VJN hebben we geschetst dat dit de grondexploitatie benadeelt. Op grond van een quickscan is dat toen becijferd op afgerond € 10 miljoen, waardoor de Algemene Reserve Grondbedrijf (ARG) met een vertraging van één jaar op het gewenste niveau komt. Dat is nu exacter doorgerekend met als resultaat dat het nadeel is becijferd op € 6,4 miljoen. Hierdoor bereiken we het gewenste niveau van de ARG in 2018.
  • Het gewijzigde BBV heeft ook gevolgen voor de wijze waarop de bij de AD geparkeerde Algemene Reserve inlopen tekort grondexploitaties moet worden doorgerekend. Tot op heden is de hierop betrekking hebbende annuïteit doorgerekend met een rentepercentage van 3,4%, waardoor de AD met een bedrag van jaarlijks € 6,4 miljoen t/m 2022 werd belast. Dit moet nu voor de resterende looptijd worden doorgerekend met een percentage van 2%. Het gevolg is dat de jaarlijkse belasting van de AD wordt verlaagd van € 6,4 miljoen tot € 5,55 miljoen.
  • Investeringen met een maatschappelijk nut dienen voortaan verplicht te worden geactiveerd. Dit is in de VJN toegelicht, waarbij wij hebben geadviseerd om daar kapitaallastenreserves tegenover te zetten. De omvang van investeringen met een maatschappelijk nut bedraagt jaarlijks afgerond € 7,4 miljoen. Vooralsnog hebben we in voornoemde cijferopstelling dat advies gevolgd en de kapitaallastenreserve met jaarlijks € 7,4 miljoen gevoed. Verderop in dit hoofdstuk komen we hier nader op terug.
  • Ook de resterende kapitaallasten voor de komende jaren dienen op grond van het gewijzigde BBV met een lager rentepercentage te worden doorgerekend dan tot nu toe. Dat leidt bij de annuïtaire afschrijving voor de AD op de korte termijn tot hogere afschrijvingslasten van € 1,3 miljoen, die op langere termijn (die de komende MPB periode tot 2020 overschrijdt) weer worden ingelopen. Over de gehele periode is dit budgettair neutraal, maar op de korte termijn hebben we te maken met financiële nadelen, die in toekomstige jaren omslaan in voordelen. Ons werd voorgesteld om die nadelen ten laste en de toekomstige voordelen ten gunste van de kapitaallastenreserve te brengen. In de voornoemde BBB-uitkomst is dat als zodanig verwerkt.

Tot zover de effecten van het gewijzigde BBV.